Ik woon in een dorp. Een dorp in de noordrand rond Brussel. 
In dat dorp is er één kleuterschooltje en één basisschool. Ik ben er zelf nog naar school geweest. Ook mijn vader en zus hebben er op school gezeten en ondertussen geeft mijn zus er zelfs les.

De school is op wandelafstand, ik schat zo’n 3 minuten wandelen van bij ons thuis. We zien ze zelfs al liggen van in onze tuin.
Mijn ouders wonen op zo’n 5 minuten wandelen, mijn meter op 1 minuut wandelen.
Vroeger gingen mijn zus en ik en onze twee neven allemaal naar diezelfde school en elke middag mochten wij naar onze meter wandelen die ons een heerlijke warme, versgemaakte maaltijd voorschotelde. Daarna was er nog ruim genoeg tijd om te spelen alvorens we terug naar school moesten.

Zoonlief zou ook zoiets kunnen meemaken als hij in ons dorp naar school gaat, hij zou dan ’s middags bij mijn ouders kunnen gaan eten wat toch veel leuker is dan een hele dag op school te blijven en boterhammen te eten.


Zo goed als al mijn klasgenootjes van vroeger kwamen uit hetzelfde dorp. Na school konden we dan ook heel gemakkelijk met elkaar afspreken. Je nam je fiets en iedereen was bereikbaar.

Zoonlief zou ook zoiets kunnen meemaken als hij bij ons naar school gaat.


Vanaf het moment dat we in het tweede leerjaar zaten mochten we helemaal alleen, zonder begeleiding, te voet naar school. Wat een zalig gevoel van verantwoordelijkheid was dat. We voelden ons toen echt al groot. Bijna volwassen zelf.

We zouden zoonlief ook zoiets kunnen laten meemaken als hij bij ons naar school gaat.


Wij zaten vroeger met 11 kindjes in een klas. Zalig was dat. En elk leerjaar bestond maar uit één klas. Er woonden gewoon niet zo heel veel kindjes in ons dorp. Iedereen kende iedereen.


Maar dat vroeger niet hetzelfde is als nu is mij de laatste jaren wel duidelijk geworden.
Vorig jaar toen de inschrijvingen geopend werden voor de kindjes geboren in 2011 waren er in ons dorpsschooltje na het inschrijven van alle broers en zusjes die voorrang kregen, nog drie plaatsen beschikbaar. DRIE. Drie plaatsen voor de ouders die toevallig het eerst aan de schoolpoort stonden.

Stel dus dat wij toen zoonlief moesten inschrijven en we de vierde ouders waren geweest dan moesten wij zoonlief in een andere school gaan inschrijven. Al minstens één dorp verder, waarschijnlijk meerdere dorpen verder (ahja want elke school had inschrijvingen op dezelfde dag).
We zouden hem dan elke dag met de auto moeten brengen en halen. Hij zou dan in de naschoolse opvang moeten blijven want niemand zou hem eerder met de auto kunnen afhalen (mijn moeder is wel heel de dag thuis maar die heeft geen rijbewijs). Hij zou ’s middags op school moeten blijven eten. Hij zou vriendjes maken in andere dorpen, vriendjes waarvoor we steeds die vuile auto weer zouden moeten bovenhalen om hem naar ze toe te brengen om er te gaan spelen. Hij zou geen band krijgen met de mensen uit zijn eigen dorp. Hij zou nooit alleen naar school kunnen wandelen.


En misschien wordt dit allemaal dit jaar wel de realiteit. Want in maart is het de beurt aan de kindjes geboren in 2012. Daar zit zoonlief bij. We mogen hem dus gaan inschrijven. Hoeveel plaatsen zullen er dit jaar beschikbaar zijn? Gaan we er bij zitten of niet? Gaan we daar ’s nachts moeten gaan klaarstaan?
Waarom vinden sommige mensen het discriminerend om voorrang te geven aan kindjes uit eigen dorp maar vinden ze bovenstaande allemaal geen probleem?
Ik vind dat niet logisch. En als we zoonlief niet ingeschreven krijgen dan gaan er hier nog veel traantjes vloeien, dat kan ik u verzekeren.

Dus duimen maar, in maart is het zover. Ik heb al stress.

Groeten,

Sheena